Wild paard

Wildlevende paarden horen bij onze natuur. Vroeger waren wilde paarden in vrijwel geheel Europa en Azië te vinden. Over hoe het wilde paard er oorspronkelijk uit zag is veel discussie: bovendien waren er veel lokale verschillen, zoals het hebben van korte of lange manen. In een Frans grottensysteem zijn zelfs tekeningen gevonden van paarden met een luipaardpatroon! Tegenwoordig worden verschillende paardenrassen ingezet om de natuurlijke rol van hun wilde voorouder opnieuw op zich te nemen. Rassen als Konik en Exmoor zien we veel in Nederlandse natuurgebieden, terwijl we elders onder meer de Przewalski, Hucel en Sorraia tegenkomen.

Haremgroepen

Het wilde paard is een echte grazer die leeft in haremgroepen. Aan het hoofd van het harem staat een oude, ervaren leidmerrie: zíj bepaalt wat de kudde, wanneer gaat doen. Door haar ervaring weet ze goed waar ze ’s winters het beste voedsel kan zoeken en weet ze in tijden van droogte juist de weg naar drinkwater te vinden. De leidhengst heeft als doel het harem bij elkaar te houden en te beschermen tegen andere hengsten of gevaar. In ruil hiervoor heeft hij paringsrechten bij de merries. Soms schakelt de leidhengst een secondant in, een jongere hengst die hem helpt bij zijn taak en in ruil met merries lager in rang mag paren. Op de duur hoopt deze secundant natuurlijk het harem van de leidhengst over te kunnen nemen.

Przewalski
Przewalski-paarden. Foto door Tengis Galamez.

Hengstengroep

Wanneer dieren geslachtsrijp worden, worden ze uit het harem verstoten. Jonge hengsten sluiten zich aan bij een hengstengroep, om al sparrend te trainen en hopelijk later een eigen harem te veroveren. Velen zal dit echter nooit lukken. Jonge merries leven soms nog enkele jaren tussen de jonge hengsten om uiteindelijk met een van hen een nieuw harem te starten of aansluiting te vinden bij een ander reeds bestaand harem.

Schrale vegetatie

Wilde paarden zijn echte grazers: door hun dubbele rij tanden kunnen ze gras zeer kort afgrazen. Doordat paarden geen herkauwers zij,  hebben ze meer moeite celwanden van dikkere groene grassen te verteren. Het liefst eten ze dan ook keer op keer van hetzelfde graslandje en grazen daar steeds opnieuw de verse hergroei weg. Beter dan andere grazers kunnen paarden overweg met schrale vegetatie, zoals pijpenstrootje of duinriet. ’s Winters vullen paarden hun dieet graag aan met boombast, waar ze dan hun nodige mineralen uit kunnen halen.