Wild rund

In de 1627 werd de laatste oeros gedood in Polen. Gelukkig leeft een deel van zijn genen voort in honderden gedomesticeerde runderrassen. Een groot deel hiervan is echter sterk toegelegd op melk- en vleesproductie, waardoor ze nauwelijks nog kunnen overleven in de natuur. Een aantal rassen kan dat echter nog wél.

In steeds meer natuurgebieden nemen halfwilde runderen de rol van hun wilde voorouder over, zo ook in gebieden waar FREE Nature actief is. FREE Nature werkt al jaren met Galloways en Schotse Hooglanders. Sinds begin 2000 is hier de Rode Geus bijgekomen en in 2015 de Sayaguesa. Verder werkt FREE Nature in verschillende gebieden samen met Stichting Taurus met de Tauros. Eigenlijk gaat het niet zozeer om het runderras op zich. Belangrijker is dat de dieren zelfredzaam zijn en een goede sociale structuur vertonen. Alle genoemde rassen voldoen aan de eisen die hun verblijf in de Nederlandse natuurgebieden stelt. De dieren zijn prima in staat zichzelf te redden, zelfs ‘s winters en tijdens de geboorte van hun kalveren. En wat minstens even belangrijk is in opengestelde gebieden: ze reageren rustig op publiek. Hiermee kunnen ze de plek van hun wilde voorvader opnieuw innemen.

De matriarchale structuur

Wildlevende runderen leven in een zogenoemde 'matriarchale structuur'. Aan het hoofd van de kudde staat een oude leidkoe. Verder bestaat de kudde uit haar dochters en kleindochters. Jonge stieren verlaten als ze twee á drie jaar oud zijn hun geboortekudde, om eerst nog een paar jaar samen op te trekken en uiteindelijk als solitaire stier een goede positie te veroveren, wachtend op de koeiengroepen die voorbijtrekken. Vrouwelijke dieren blijven doorgaans hun hele leven in dezelfde groep. Wanneer de groep te groot wordt, splitst een oudere ervaren koe zich met haar gevolg af om zo een nieuwe groep te vormen.

Runderen zijn echte grazers die grote hoeveelheden gras consumeren. ’s Winters vullen ze hun dieet graag aan met overstaande kruiden, bladeren van braam, takken en twijgen. Als herkauwer zijn ze goed in staat licht giftige stoffen, zoals blauwzuren uit het blad van vlier of vogelkers, te verteren.